Vakparkeren
Vakparkeren – Bijzondere verrichting – Rijexamen
Vakparkeren is één van de bijzondere verrichting die je bij het afleggen van het praktijkexamen B (personenauto) uit zal moeten kunnen voeren. In dit artikel aandacht voor de wijze van handelen tijdens de uitvoering van deze bijzondere verrichting en het vereiste kijkgedrag hierbij.
Bijzondere verrichting / bijzondere manoeuvre
Algemeen aandachtspunt is dat je al het overige verkeer voor moet laten gaan voordat je een bijzondere verrichting of bijzondere manoeuvre uitvoert. Ook moet de verrichting vlot en veilig uitgevoerd kunnen worden.
Bij -de bijzondere verrichting- vakparkeren stuur je de auto achteruit in een parkeervak. De oefening wordt stapvoets, met slippende koppeling uitgevoerd. Stuur niet ‘droog’, maar pas als de auto in beweging is. Dit is enerzijds beter voor de stuurinrichting van de auto (minder slijtage) en anderzijds zie en voel je wat jij met de auto doet.
VAKPARKEREN
–
Breng de auto tot stilstand, ruim 2 vakken voorbij het vak waar je wilt gaan insturen, op een afstand van ongeveer één meter vanaf de parkeervakken (=ruim een portierbreedte van de auto). Deze afstand hou je aan, omdat je dan over het algemeen om de reeds geparkeerde auto’s heen kunt sturen. Blijf tijdens dit sturen wel kijken of je de juiste koers blijft volgen. Indien nodig corrigeer je door meer of minder te sturen. Zorg dat de auto en het stuur recht staan bij aanvang van de oefening | |
Bij aan komen rijden, rijd je drie vakken voorbij. Je stop dus met je rechterbuiten-spiegel ter hoogte van het (begin van) vierde vak. Concentreer je niet te veel op het tellen van de vakken, maar blijf ondertussen goed op het verkeer rondom de auto letten | |
Wil je parkeren in vak 1, dan stuur je anderhalve slag (=volledig) naar rechts, op het moment dat de grenslijn tussen vak 3 en 4 in je rechter voorportierraam verschijnt. (dit is even zoeken, want dit punt is mede afhankelijk van je zitpositie, lengte, houding achter het stuur etc.). Je stuurgedrag is hierbij rustig en vloeïend, evenals de snelheid van de auto. | |
Vóórdat de neus van de auto bijna haaks staat op de wegas, stuur je vlot en soepel anderhalve slag terug, zodat de auto recht achteruit het vak in rijdt. Kijk om je heen om je te oriënteren en corrigeer zonodig licht en rustig, gun jezelf de tijd te handelen. Dus: kijk en voel wat de auto doet | |
Houd er rekening mee dat de auto niet te ver naar achteren rolt (meestal is er voor de afwatering rond bestraat = tonronding), zodat je op een licht hellend vlak staat. Zet de auto dus op tijd stil, zonder de stoeprand of andere obstakels te raken, maar zorg wel dat de auto volledig in het vak staat. | |
Bij het wegrijden uit het parkeervak, geef je richting aan (rechts of links) en stuurt pas als de buitenspiegels gelijk zijn aan het begin van het parkeervak. Op deze wijze stuur je weer netjes om andere geparkeerde voertuigen heen. Let ook nu weer goed op je rijlijn en corrigeer zonodig. Stuur zodanig, dat je zoveel mogelijk op je eigen weghelft uitkomt en mogelijke tegenliggers niet hindert |
Kijkgedrag
- Houd allereerst in gedachte, dat je tijdens de gehele oefening al het overige verkeer (dus ook voetgangers) voor moet laten gaan
- Bij aan komen rijden en stoppen: vóór en tijdens het remmen in binnen- en buitenspiegel met oog op achterop komend verkeer. Zorg dat je duidelijk bent en geef -indien nodig- een signaal met remlicht, knipperlicht of alarmlichten
- Vóór aanvang van de oefening ‘rondom’ . Dit betekent: binnenspiegel, vóór de auto, buitenspiegel(s), over de schouder(s) en achter de auto
- Vóórdat je de achteruitversnelling inschakelt kijk je in de binnenspiegel. Bij aankomend verkeer achter de auto wacht je nog even met inschakelen. Bij inschakelen gaan je witte achteruitrijdlampen branden en dit kan tot schrikreacties leiden van achteropkomend verkeer, omdat ze zouden kunnen vermoeden dat je direct gaat rijden.
- Tijdens de oefening meerdere keren ‘rondom’ kijken, vooral bij stuurbewegingen (de neus van de auto zwaait uit – tegenliggers!). Je kijkt dan de kant, tegenovergesteld aan de stuurbeweging op. Dus: rechts insturen = links kijken.
- Bij het insturen in het vak weer ‘rondom’, maar vooral ook achter de auto. Er bevinden zich mogelijk winkelende mensen, spelende kinderen etc. achter de auto
- Bij het wegrijden, goed voor de auto en links (eerste gevaar) en rechts kijken.
- Na het wegrijden na-controle in je spiegels; je bevindt je tenslotte weer in een nieuwe verkeerssituatie.
Bron: http://www.autorij-instructie.nl